04/05/2023 - Het verzamelen van gegevens ten behoeve van het opsporen van strafbare feiten vormt een belangrijke taak van de politie. Tijdens een opsporingsonderzoek verzamelt de politie mogelijk ook persoonsgegevens van slachtoffers, betrokkenen of verdachten. De bevoegdheden van de politie met betrekking tot het verzamelen van persoonsgegevens zijn onderworpen aan twee wetten: de Wet politiegegevens en het Wetboek van Strafvordering. Door de digitalisering van de samenleving en de ontwikkeling van nieuwe opsporingsmethoden heeft de politie steeds meer mogelijkheden tot het vergaren van persoonsgegevens. Het kabinet stelt dat het telkens weer beschikbaar komen van nieuwe (digitale) technieken heeft geresulteerd in een onsystematische en onvolledige regeling van onderzoeksbevoegdheden. Het huidige Wetboek van Strafvordering is verouderd en is ten aanzien van digitale opsporing dan ook aan vervanging toe.
In deze blog gaan we in op het huidige wettelijke kader voor het verzamelen van persoonsgegevens ten behoeve van opsporing en de plannen voor de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.
De Wet politiegegevens (Wpg) regelt de verwerking van politiegegevens door de politie. Politiegegevens zijn persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van een politietaak als bedoeld in artikel 3 en 4 Politiewet 2012. Een van deze taken ziet op de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde, waaronder de opsporing van strafbare feiten. De Wpg stelt regels aan hoe de politie moet omgaan met persoonsgegevens, ongeacht hoe de gegevens zijn verkregen. Naast de Wpg stelt het Wetboek van Strafvordering (WvSv) specifieke regels aan de verwerking van gegevens die door middel van bepaalde opsporingsmethoden zijn verkregen. Anders dan de Wpg, zijn de bepalingen in het WvSv steeds gekoppeld aan specifieke opsporingsbevoegdheden. Een voorbeeld hiervan is het opnemen van vertrouwelijke communicatie. Het WvSv stelt eisen aan het bewaren, vernietigen en gebruiken van gegevens die met behulp van deze opsporingsbevoegdheid zijn verkregen. Uit het voorgaande volgt dat de politie met betrekking tot persoonsgegevens, die in een opsporingsonderzoek zijn verkregen, rekening dient te houden met zowel de regels van de Wpg als het WvSv.
Zoals eerder benoemd, is het WvSv sterk verouderd en onoverzichtelijk geworden. Volgens het kabinet zijn nieuwe opsporingsbevoegdheden in het huidige digitale tijdperk niet alleen mogelijk, maar ook noodzakelijk om de (cyber)criminaliteit het hoofd te kunnen bieden. In maart 2023 diende het kabinet het wetsvoorstel voor het nieuwe Wetboek van Strafvordering bij de Tweede Kamer in. Het voorstel bevat een aantal nieuwe bevoegdheden, waaronder het verrichten van onderzoek naar digitale gegevensdragers en geautomatiseerde werken, zoals smartphones en computers. Hiermee zal het voor de politie mogelijk zijn om kennis te nemen van berichten die binnenkomen op in beslag genomen apparatuur. Daarnaast zijn bestaande bevoegdheden aangepast en zijn de bepalingen verder zoveel mogelijk techniekonafhankelijk geformuleerd om hun duurzaamheid in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen te garanderen.
Het vernieuwen van het wetboek is een omvangrijk en ingewikkeld proces en naar verwachting treedt het nieuwe wetboek pas in 2026 in werking. Het nieuwe wetboek raakt veel organisaties in en om de strafrechtketen. Mochten de voorgestelde wetswijzigingen worden doorgevoerd, dan brengt dit voor zowel politieagenten als juristen veel verandering teweeg.
Heeft u na het lezen van deze blog vragen over het verwerken van (politie)gegevens ten behoeve van opsporing? Of bent u opzoek naar praktisch advies om ervoor te zorgen dat uw organisatie voldoet aan de Wpg en het Wetboek van Strafvordering? Neem dan contact met ons op, wij staan klaar om u te adviseren.